ZIE je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht --
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
ik vin je zoo lief en zoo licht --
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
en je oogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
O ja, ik hou van je,
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen --
Maar ik kan het toch niet zeggen.
Analyse Bram:
De ik-persoon houdt van iemand, maar dit persoon is overleden en nu kan hij nooit meer zijn liefde aan haar geven. Je bent wat je nu eenmaal bent, betekent dat het persoon tegen wie hij spreekt dood is. Hij heeft het in dit gedicht tegen een foto van het persoon, toen deze nog in leven was.
ik hou zoo vrees'lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen --
Maar ik kan het toch niet zeggen.
Analyse Bram:
De ik-persoon houdt van iemand, maar dit persoon is overleden en nu kan hij nooit meer zijn liefde aan haar geven. Je bent wat je nu eenmaal bent, betekent dat het persoon tegen wie hij spreekt dood is. Hij heeft het in dit gedicht tegen een foto van het persoon, toen deze nog in leven was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten