woensdag 14 december 2016

Regen- J.H. Leopold

Regen 

De bui is afgedreven; 
aan den gezonken horizont 
trekt weg het opgestapelde, de rond- 
gewelfde wolken; over is gebleven 
het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen 
een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen. 

En hier nog aan het vensterglas 
aan de bedroefde ruiten 
beeft in wat nu weer buiten 
van winderigs in opstand was 
een druppel van den regen, 
kleeft aangedrukt er tegen, 
rilt in het kille licht... 

en al de blinking en het vergezicht, 
van hemel en van aarde, akkerzwart, 
stralende waters, heggen, het verward 
beweeg van menschen, die naar buiten komen, 
ploegpaarden langs den weg, de oude boomen 
voor huis en hof en over hen de glans 
der daggeboort, de diepe hemeltrans 
met schitterzon, wereld en ruim heelal: 
het is bevat in dit klein trilkristal. 



J.H. Leopold, Regen. In: Verzen, 1914 



Analyse en interpretatie

Jan Hendrik Leopold (1865-1925) is vooral bekend geworden met zijn lange gedicht 'Cheops'. De thematiek van de klassieke oudheid is kenmerkend voor zijn werk, hij was zelf classicus. Andere veel voorkomende thematiek: schoonheid, weemoed, somberheid, lijden, eenzelvigheid (eenzaamheid), vervreemding. Daarnaast staat hij bekend om zijn filosofische gedichten, vaak geschreven in vloeiende, stromende enjambementen.
Leopolds poëzie wordt wel tot de vroege stroming van de symboliek gerekend.

Het gedicht 'Regen' bestaat uit drie strofen, van achtereenvolgens 6, 7 en 9 regels (een sextet, septet en novet). Hier zit dus een opbouw in, elke strofe is langer dan de voorafgaande.

De inhoudelijke eenheid van de afzonderlijke strofen is vrij helder. De eerste strofe begint met de constatering dat de bui is weggedreven. De wolken trekken weg en een heldere, strak-blauwe lucht blijft over.
Strofe 2 ‘zoomt’ in en laat van nabij zien wat er van de bui is overgebleven: een regendruppel, bevend in de wind tegen het raam.
De derde strofe bevat dan een uitgebreide opsomming. Hoe nauwkeuriger je naar de druppel kijkt, hoe wijder je blik weer wordt: de heggen, mensen, bomen, zon, ja zelfs het ruime heelal: zijn allemaal vervat in deze druppel, dit ‘trilkristal’. 


Rijm en klankherhaling

Leopold maakt in dit gedicht consequent gebruik van rijm: abbacc deedffg ghhiijjkk. Hiernaast wordt er veel gebruik gemaakt van alliteratie en assonantie. Bij het eindrijm vallen drie dingen op:

1.    De bui is afgedreven; 
2.    aan den gezonken horizont 
3.    trekt weg het opgestapelde, de rond- 
4.    gewelfde wolken; over is gebleven 
5.    het blauw, het kille blauw, waaruit gebannen 
6.    een elke kreuk, blank en opnieuw gespannen. 

- Opvallend is dat r3 niet alleen eindigt met een enjambement, het eindwoord van de regel is zelfs afgebroken (de rond- / gewelfde wolken). Doordat je door moet lezen naar de volgende regel, treedt er een sterke rijmverdoezeling op. Doordat de o-klank echter in r2 t/m 4 verschillende keren wordt herhaald (assonantie) blijft er toch een sterke klankwerking behouden. 
Doordat je door de afbreking gedwongen wordt meteen door te lezen van r3 naar r4 treedt er nog een tweede effect op: de inhoud van het woord ‘rondgewelfd’ spiegelt zich in het enjambement. De vorm van het gedicht roept in deze regels een rond, haast ronddraaiend gevoel op bij de lezer.

7.      En hier nog aan het vensterglas 
8.      aan de bedroefde ruiten 
9.      beeft in wat nu weer buiten 
10.    van winderigs in opstand was 
11.    een druppel van den regen, 
12.    kleeft aangedrukt er tegen, 
13.    rilt in het kille licht... 

- na r13 valt de strofe-scheiding: maar het rijm loopt door (... en al de blinking en het vergezicht). Ook de assonantie (herhaling i-klank) geeft zeer sterke eenheid in deze twee regels. Een strofe is vaak inhoudelijk en wat betreft rijm een eenheid. Dit levert hier spanning op: scheiding door witregel, maar verbinding door rijm en klankherhaling. 
Waarom is hier toch een scheiding? Op inhoudelijke gronden: in strofe 2 wordt de druppel beschreven die op het raam is achtergebleven; en strofe 3 beschrijft de weerspiegeling in die druppel.
Waarom toch verbinding? Strofe 3 zit eigenlijk in strofe 2. Het is geen beschrijving van wat er zich buiten die druppel bevindt. Strofe 3 bestaat eigenlijk niet zonder strofe 2.

14.    en al de blinking en het vergezicht, 
15.    van hemel en van aarde, akkerzwart, 
16.    stralende waters, heggen, het verward 
17.    beweeg van menschen, die naar buiten komen, 
18.    ploegpaarden langs den weg, de oude boomen 
19.    voor huis en hof en over hen de glans 
20.    der daggeboort, de diepe hemeltrans 
21.    met schitterzon, wereld en ruim heelal: 
22.    het is bevat in dit klein trilkristal. 

- Vanaf r13 (de laatste regel van de strofe 2) t/m r22 stapt Leopold over van omarmd rijm naar gepaard rijm (een bekend gevaar van gepaard rijm is dat het monotonie kan oproepen; denk aan sinterklaasgedichten). Strofe 3 bestaat dan uit een lange opsomming. Hier versterkt het rijm het effect van de opsomming: en dit en dit en dit...

Duidelijk wordt uit de drie bovenstaande punten: wat er inhoudelijk in het gedicht gebeurt, gebeurt ook in vorm en klank. Klank en vorm ondersteunen in dit gedicht de inhoud. 


Beeldspraak

- Een voorbeeld van beeldspraak in het gedicht Regen vind je in r 5-6: de blauwe lucht na de regenbui wordt voorgesteld als pasgewassen lakens. Op zich een afgezaagde metafoor: na een regenbui is de hemel schoongewassen. Maar hier origineel toegepast: eerst zijn er gekreukte wolken; nadat die zijn overgedreven hangt de lucht als het ware over de waslijn: ‘blank en opnieuw gespannen’.

- R5 is een voorbeeld van synesthesie, het samenvallen van verschillende zintuigen. Het kille blauw: kil (voelen van temperatuur) wordt verbonden met blauw (kleur die je ziet).

- In r8, de bedroefde ruiten, een voorbeeld van concretisering. De ruiten worden hier voorgesteld als een levend wezen dat bedroefd kan zijn. 


Stijlfiguren

Wat opvalt is de enumeratie (opsomming) in de 3e strofe (r.14-22), die begint met ‘en al de...’. De opsomming bevat allemaal elementen van de wereld na een bui: alles wat nog nat is glanst in het licht, mensen komen naar buiten na het schuilen, de zon breekt door.
Zoals we al zagen wordt deze enumeratie versterkt door het rijm. De opsomming eindigt in een climax: inhoudelijk worden de beelden al groter en wordt er naar een climax toegewerkt (akkers, mensen, aarde, zon, heelal). Daarnaast komt dit ook heel tastbaar tot uitdrukking in de (steeds groter wordende) omvang van de opeenvolgende strofes.
Zowel de inhoud als de vorm worden dus al groter en groter, en dan bevat de laatste regel uiteindelijk een verrassing: alles wat is opgesomd blijkt zich in de druppel, dit trilkristal, te bevinden. 


Gelaagdheid van interpretatie

Anekdotisch niveau. Het gedicht Regen gaat over een regenbui, de wolken verdwijnen aan de horizon en er blijft blauwe lucht over. Er hangt nog een druppel aan het raam, waar de hele werkelijkheid zich in weerspiegelt. Dit lijkt een sluitende interpretatie, maar enkele woorden vallen hierbuiten: ‘het kille blauw’ (r5), ‘de bedroefde ruiten’ (r8) en ook het woord ‘hier’ (En hier nog aan het vensterglas; r7). 
Deze woorden en zinsdelen duiden op een lyrisch ik: er wordt gesuggereerd dat er een ik ‘hier’ achter de ruiten zit, en dat deze ik bedroefd is. Dit laatste brengt een tweede laag in het gedicht: een psychologisch niveau
De natuur is een symbool voor de gemoedgesteldheid van deze ik: heftige storm en regen (analoog met het bedroefd zijn), een druppel op de ruit (wat natuurlijk makkelijk de gedachte aan een traan oproept) en daarna opklaring en rust. Opvallend is dat die rust niet per se als positief wordt voorgesteld: het blauw is kil, evenals het licht.
Opmerkelijk is in dat verband ook de titel, Regen. In het gedicht regent het niet, het is juist net weer droog. De druppel die na de bui is achtergebleven, kan echter alleen ontstaan door regen. Maar in die druppel zijn aarde en hemel weerspiegeld. De waardering lijkt in de psychologische laag dus meer te liggen bij droefheid en de betekenis daarvan, dan bij de strak-blauwe luchten. 

In de derde strofe komt dan die opsomming, die steeds grootser en kosmischer wordt, waarbij alles in één druppel weerspiegeld wordt. Dit tilt het gedicht tot een filosofisch niveau: de achterliggende gedachte achter dit beeld is dat dat de macro-kosmos wordt weerspiegeld in de micro-kosmos (het kleine vertegenwoordigt het geheel, en het geheel is in het kleine aanwezig). Een bekend voorbeeld hiervan is de gedachte dat de mens een afspiegeling is van het heelal. In dit gedicht bevat het kleinste druppeltje het hele heelal in zich.

Tot slot het laatste woord van het gedicht: ‘trilkristal’. We hebben dit steeds opgevat als de druppel van r11, die in r13 rilt in de wind. Maar er is nog een andere uitleg mogelijk: ‘dit klein trilkristal’ kan ook staan voor het gedicht zelf: dit gedicht bevat (in woorden) de wereld, de hemeltrans, het heelal. In het gedicht wordt de macro-kosmos weerspiegeld. Hiermee krijgt het gedicht een vierde laag: een poeticaal niveau.

Dit lijkt misschien vergezocht, maar er is een vers-extern argument aan te dragen die deze interpretatie ondersteunt. De poëzie van Leopold (1865-1925) wordt gerekend tot het symbolisme en in deze stroming gaat poëzie vaak over poëzie (poeticale poëzie). Het natuur-motief, de natuur die symbool staat voor emoties, staat misschien nog dicht bij de uitgangspunten van de Tachtigers. Maar hier is geen lyrisch ik dat zijn gemoed uitstort, maar een neutraal lyrisch ik, meer afwezig, onpersoonlijk, van een afstand. De wereld van het gedicht is niet een expressie van gevoel, maar er wordt een filosofische wereld opgeroepen. Het gedicht is daardoor meer autonomistisch (het gedicht zelf staat eigenlijk centraal). Al deze dingen pleiten er inderdaad voor dit gedicht tot het symbolisme te rekenen.

Voor het interpreteren van een gedicht kan het zinvol zijn om te weten in welke periode het is geschreven, tot welke stroming de dichter wordt gerekend, welke conventies er in die tijd waren. Dit kan je helpen om te weten waar je aan moet denken bij interpretatie van een gedicht.
In dit geval maakt het alert op de aanwezigheid van een extra laag in het gedicht: de poeticale laag. Zoals alles is weerspiegeld in de druppel, het trilkristal, zo kan ook een gedicht, of meer in zijn algemeenheid taal, alles bevatten.
En dat is een uitgangspunt dat omarmd zal worden door de Tieners (Bloem, Roland Holst, e.a.) en latere symbolisten en neo-symbolisten. En waar ook Nijhoff, die aan het begin van het modernisme staat, op zal gaan voortbouwen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten